De bange kwal

‘Bluhhhhhh…!’
Pier schudt even met zijn koppie als hij boven het zand uitkomt. Het is ook altijd hetzelfde. Door al dat gegraaf moet hij altijd even het zand uit zijn ogen schudden voordat hij kan zien waar hij naar boven is gekomen.

Hij kijkt even achterom. Ja, een mooi spoor heeft hij weer gemaakt. Een hoopje zandslierten. Een tandpastahoopje, noemen grote mensen dat. Het is het enige kunstje dat hij kan, maar hij is er trots op.

Het natte zand glijdt langs zijn dunne, gladde, lange lijf. Wat is het fijn om een zeepier te zijn. Eens kijken of hij nog wat maatjes ziet… nee, zo te zien zijn die allemaal nog onder het zand bezig. Nou, dan wacht hij wel even. Had hij maar een zonnebril, de zon straalt zo fel vandaag. Als het nog lang duurt gaat hij maar weer, want hij voelt zich echt het meest op zijn gemak als hij door het natte zand glijdt, op zoek naar wat voer.

Oef, kijk daar! Dat ziet er niet best uit!
‘Hee, kwal! Hoe gaat ‘ie?’ vraagt Pier.
‘Grrrr...,’ gromt de kwal, ‘hoe weet jij dat ik kwal heet? En trouwens, noem me dan maar liever ‘meneer Kwal’, dan doe je het helemaal goed…’
‘Oké, sorry, meneer Kwal, maar zo te zien gaat het niet zo goed met je?’
‘Nee, het gaat helemaal niet goed, het gaat zelfs heel slecht met mij…’
De kwal zucht. Pier kijkt eens naar zijn mooie kleuren. Had hij maar zulke mooie kleuren. Meneer Kwal heeft een prachtige jas aan, doorzichtig met paarse lijnen…

'Kan ik je ergens mee helpen?’ vraagt Pier.
‘Ik ben bang van niet. Wij kwallen kunnen niet op het droge liggen, dat houden wij niet lang vol. Wij moeten in het water zijn om te kunnen overleven…’
Pier schrikt daarvan. Deze mooie meneer Kwal moet zo snel mogelijk naar het water! Maar hoe dan?! Pier krijgt meteen een idee. 
‘Waarom zet je het niet op een glijden over het zand, naar de zee toe? Geen probleem toch?’
‘Joh… eh, hoe heet je eigenlijk?’
‘Pier…’
‘Nou Pier, ik zou niet weten hoe ik, als kwal zonder handen en voeten, bij de zee moet komen!’ Het klinkt een beetje boos, al kan Pier daar natuurlijk niks aan doen. Maar Pier snapt het nog steeds niet. 
‘Je bent hier toch ook gekomen, dan ga je toch gewoon terug naar zee?’ 
‘De zee heeft me hier neergesmeten! Ik zat in een golf die op het strand spoelde... De golf trok zich terug maar ik zat vast aan het zand. Voor ik het wist lag ik hier en er is geen nieuwe golf meer gekomen die mij mee kon nemen terug het water in...!’ Het klinkt wanhopig. 
Het lijf van meneer Kwal is natuurlijk een en al flubber, maar ziet Pier daar niet toch een traan bij zijn oog? O jee, dit is dus echt een serieus probleem.

‘Hee jongens, is er een feestje hier?’ klinkt er ineens een snerpend stemmetje vlakbij.
Pier kijkt om en schrikt zich een ongeluk. Razendsnel steekt hij zijn neus al in het zand, om ver weg te glijden, diep het zand in.

‘Ho stop!’ klinkt het stemmetje weer. ‘Ik doe je niks, ik ben gisteren net vader geworden van drie eieren en mijn vrouw en ik zijn aan het broeden. Dus je hebt geluk, ik eet je nu niet! Ik zoek nu ander voedsel! Hier is vast van alles te vinden voor mijn kleintjes…’ De oogjes van de vogel kijken vliegensvlug van links naar rechts over de zandvlakte.
Opgelucht haalt Pier adem. Oef, dat was schrikken. Hij dacht dat zijn einde naderde. Het is wel raar om zo dichtbij zo'n gevaarlijke vogel te zijn.  
Nu moet de kwal… pardon: meneer Kwal nog zien te overleven. Durft hij het te vragen? Ach, hij heeft niks te verliezen en voor zijn leven hoeft hij nu ook niet te vrezen. Komop, doe het, Pier! 
‘Eh, ahum… meneer strandloper…? Mag ik u zo noemen?’

‘Iedereen noemt mij gewoon ‘Loper’,’ zegt de vogel met de lange dunne pootjes kortaf. ‘Want Strandloper is zo’n lang woord. Maar heb je een vraag? Dan snel een beetje, want ik moet voedsel zien te vinden voor mijn kleintjes. Die zitten te krijsen van de honger, daar verderop...’
Oef, nou opschieten dan, denkt Pier.
‘Oké, nou, eh... Loper, weet u… denkt u… kunnen we misschien…’
‘Ja, wat?!’ kraait Loper nu ongeduldig.
Pier kijkt even naar meneer Kwal. Hij heeft zijn ogen dicht, het lijkt of hij slaapt. Maar Pier denkt dat dat komt omdat hij er heel slecht aan toe is. Meneer Kwal heeft water tekort.
‘Kunnen we meneer Kwal helpen, denkt u?’ Komt er nu eindelijk uit.
Pier kijkt met grote ogen omhoog naar Loper.

Loper knijpt zijn ogen even samen terwijl hij naar meneer Kwal kijkt.
‘Daar zit weinig beweging in, in die man. Wat is het probleem?’
‘Meneer Kwal vertelde dat hij zo snel mogelijk het water in moet… anders… anders…’ Pier kon gewoon niet uitspreken wat er anders zou gebeuren met die arme meneer Kwal.
‘Jeetje, nou sorry hoor, maar dat is me teveel gedoe. Daar heb ik nu echt geen tijd voor en bovendien zou ik niet weten hoe wij samen deze meneer Kwal weer in het water kunnen krijgen… wij zijn daar niet sterk genoeg voor! Kan hij dat niet gewoon zelf doen?’
‘Nee, dat kan niet, want hij heeft geen poten en geen armen dus hij kan zich niet bewegen in het zand!’
‘Dat is niet zo best!’ Loper kijkt naar meneer Kwal, en denkt even na.
Plotseling is er een enorm hard geluid, van ver weg. Het geluid komt razendsnel dichterbij.
Pier en Loper kijken in de verte. Ze houden hun adem in. Hard geluid betekent altijd: gevaar. Loper knijpt zijn ogen tot spleetjes, om beter te kunnen zien waar dat steeds harder wordende geluid vandaan komt. 

‘Iek…!’ piept hij, wanneer hij ziet dat er met hoge snelheid een geel gevaarte op hen afkomt. Er is geen tijd meer om meneer Kwal en Pier in veiligheid te brengen.
‘Blijf waar je bent!’ gilt Loper zo hard als hij kan. Eigenlijk had hij dat niet hoeven zeggen tegen meneer Kwal, want die kan toch geen kant op. 
Pier blijft stokstijf liggen op het zand, vlakbij meneer Kwal. 
Loper strekt zijn nekje zo ver uit als hij kan, hij probeert zich zo groot mogelijk te maken. Toch blijft hij nog altijd een klein vogeltje.

Als ik mij hier zo groot mogelijk maak, denkt Loper, dan ziet dat gele ding mij misschien staan en dan kan ik alleen maar hopen dat hij om me heen gaat! Angstig kijkt hij naar het grote gele ding. Hij trilt over zijn hele lijf. Het is doodeng. Zal hij hun alledrie kunnen redden? 

Het gele ding is een soort grote gele auto, met hele grote banden. Het geluid wordt nu zo hard dat Pier het liefst zijn oren had dicht gehouden, als hij oren had gehad. En meneer Kwal heeft ook geen oren, maar heeft ook geen handen om zijn oren mee dicht te houden dus het is maar goed dat hij geen oren heeft. Gelukkig kunnen ze wel horen. Al was dat nu ook geen feest, met dat alsmaar harder wordende geluid.

De grote gele auto is nu dichtbij. Hij komt recht op hun af! Pier ziet dat Loper staat te trillen op zijn lange dunne poten. Toch blijft hij mooi rechtop staan, al staat hij te poepen van angst. 

Alledrie wachten ze bewegingloos op wat er komen gaat. In de grote gele auto zitten mensen, ook dat nog. Gelukkig kunnen zij nu niet uit die auto, want hij gaat té hard. Dat is ten minste één gevaar minder… Maar wat maakt dat uit, als de gele auto over hun heen rijdt kunnen ze het alle drie wel vergeten verder. Wat is dat ding GROOOOOT!

Daar komt ‘ie: drie, twee, een…….! Pier en Loper wachten op de klap...
Maar die komt niet. De auto rijdt rakelings langs, met zo’n snelheid dat Pier zich moet vastgrijpen aan het zand en Loper wordt op zijn lange poten een paar meter weggeblazen, richting de zee. Maar daar weet Loper wel raad mee. Hij loopt weer uit de zee, het zand op. Hij trilt nog na. Pier ligt nog steeds doodstil. En meneer Kwal is wakker geworden van de herrie en het geweld dat voorbij raasde.

‘We zijn er nog!’ piept Loper luid.
‘Jahaaa! Hoera! Hij is weg!’ gilt Pier, ‘Kwal, we hebben het gered!’ 
Maar Kwal is inmiddels te uitgeput om nog te kunnen praten. Het gaat steeds slechter met hem. 
Het gele-auto-probleem is nu voorbij, maar het probleem van meneer Kwal is er nog steeds. De feeststemming is dus meteen weer over, als Pier ziet hoe slecht meneer Kwal er aan toe is. 
Loper trippelt op zijn lange poten naar meneer Kwal toe. 
‘Toe, zeg eens wat! Leef je nog?’ 
Meneer Kwal opent langzaam een oog. Maar hij heeft geen puf meer om wat terug te zeggen. Loper kijkt naar Pier. ‘Wat moeten we nou met hem?’ 

Dan gebeurt er een wonder. En dit wonder is de zee. Er zit één grotere golf tussen al die andere golven. En deze ene grote golf spoelt zo ver het strand op, dat het water nét ver genoeg komt om meneer Kwal mee te sleuren de zee in. 
Ja, ja, ja!’ gilt Pier, ‘wauw, meneer Kwal, daar ga je! Jij bent ook gered!’
Meneer Kwal is nog te versuft om te kunnen juichen, maar dankbaar zweeft hij in het water. Pier ziet dat hij blij is dat hij nog leeft en dat hij weer verder kan met zoeken naar zijn eten in de zee. 
 ‘Wat een mazzel heeft die, zeg!’ zegt Pier, en kijkt vol ongeloof hoe mooi meneer Kwal drijft in de golven van de zee.
‘Zeker weten,’ zegt Loper, ‘en nu kan ik eindelijk verder met eten zoeken voor mijn kleintjes!'
Pier lacht even naar hem, en besluit dan een lekkere frisse duik in het natte zand te nemen. Het fijnste dat er is. 

Loper trippelt verder over het zand. ‘Wat een gedoe allemaal op een doordeweekse dag…’ zucht hij, en vliegt dan weer gauw verder. Ziet hij daar al wat eetbaars voor zijn kleintjes? Yes!!

Maak jouw eigen website met JouwWeb